De Belastingdienst heeft de brochure ‘Becon-uitstel voor fiscaal dienstverleners belastingjaar 2024 (beconregeling)’ gepubliceerd. Dit jaar staan er meerdere aanpassingen in de brochure. Wat niet verandert, is dat het becon-uitstel vanaf 1 maart 2025 kan worden aangevraagd.
Een van de voorwaarden van becon-uitstel is werken volgens het inleverschema. In het schema staat het percentage van de aangiften dat in een bepaalde periode minstens moet zijn ingeleverd om van het beconuitstel gebruik te mogen blijven maken. De percentages in het inleverschema zijn aangepast. Ze zijn nu afgerond.
Vooruitwerken is toegestaan, maar achterlopen op het schema niet. Herhaaldelijk achterlopen op het inleverschema kan ertoe leiden dat in de toekomst geen of slechts gedeeltelijk gebruik gemaakt kan worden van het becon-uitstel. Daarnaast bestaat het risico op een aanmaning en een aanslag met een boete. Bij oplopende achterstand is het mogelijk contact op te nemen met het Team CVU van de Belastingdienst of aanvullend uitstel aan te vragen. Een aanvraag voor aanvullend uitstel wordt alleen in behandeling genomen als de periode van het becon-uitstel nog niet is afgelopen.
De Belastingdienst gaat in 2025 extra aandacht besteden aan de beoordeling van zakelijke kosten, onder andere bij eenpersoons-bv’s. Dit komt voort uit waarnemingen waaruit blijkt dat kostenposten regelmatig verkeerd worden verwerkt en dat leidt tot correcties (navorderingen en naheffingen).
Uit analyses van voorgaande jaren, zoals de jaarlijkse steekproef ondernemingen, blijkt dat veel correcties in de aangiften te maken hebben met privéuitgaven die onterecht worden opgevoerd als zakelijke kosten. Denk aan schilderwerk van een privéwoning of abonnementen om te sporten en streamingdiensten. Deze onjuiste aftrekposten komen zowel bij zelfstandige ondernemers als bij directeur-grootaandeelhouders (dga’s) van eenpersoons-bv’s veel voor.
Bij deze laatste groep ziet de Belastingdienst opvallend vaak hoge fiscale correcties in de vennootschapsbelasting en verkapte winstuitdelingen in de inkomstenbelasting. Deze hebben vaak betrekking op opgevoerde onzakelijke kosten.
De arbeidsovereenkomst van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer is met wederzijds goedvinden beëindigd. Bij het opstellen van de eindafrekening ontstond discussie over het saldo aan verlofuren van de werknemer. De werknemer meende dat hij bij het einde van zijn dienstverband nog een saldo aan openstaande verlofdagen had. Volgens de werkgever was het verlofsaldo negatief.
De vraag bij de kantonrechter was of de werkgever terecht gedurende de ziekteperiode de jaarlijkse collectieve bedrijfssluitingen in de zomervakantie en rond de kerst in mindering heeft gebracht op het verlofsaldo van de werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is omdat de werknemer niet schriftelijk heeft ingestemd met het inleveren van verlofdagen voor de collectieve bedrijfssluitingen. Schriftelijke instemming is wettelijk vereist. Ook als die was verleend, had de werkgever vanwege de ziekte daar opnieuw expliciet toestemming voor moeten vragen.
Weliswaar kunnen werkgever en werknemer bij ziekte van de werknemer bij voorbaat afspreken dat vakantiedagen worden opgenomen, maar dat geldt alleen voor bovenwettelijke vakantiedagen. Een afspraak bij voorbaat kan niet gaan over wettelijke vakantiedagen van een zieke werknemer. In deze procedure betwistte de werknemer dat er een afspraak is gemaakt over het inleveren van vakantiedagen tijdens de bedrijfssluiting. De werkgever heeft het bestaan daarvan niet bewezen.
De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot betaling van vakantiedagen toegewezen.